Bodems
De ene bodem reageert beter op mest dan een andere bodem en omdat bodems van elkaar kunnen verschillen (denk aan kleigrond, zandgrond, veengrond etc.) moet er goed gekeken worden naar welke meststof het beste uit jouw bodem haalt. Ook al is de bodem niet erg vruchtbaar, kan er met de juiste samenstelling en product een goede tuingrond uit komen!
In Nederland kennen we zes verschillende soorten landschappen die zijn ontstaan door verscheidene factoren en processen.
Veenlandschappen zijn ontstaan door water wat vroeger niet kon wegstromen en moerassen maakten. Omdat er veel overstromingen waren in die tijd, konden de planten niet blijven leven en zakten naar de bodem. Alle plantenresten op elkaar vormden op een gegeven moment een laag die zo dik was dat het hele moeras werd gevuld: veen. Deze landschappen liggen vooral in Drenthe, Groningen en Zuid-Holland. Veenbodems, kenmerkend van het veenlandschap, is de slapste bodem van Nederland. Het is niet de geschikte grond voor akkerbouw omdat het te zuur is voor gewassen. Veengebieden worden tegenwoordig veelal gebruikt als weide- of hooiland.
Rivierlandschappen zie je vooral in het midden van Nederland waar alle rivieren stromen. Het water kan over de bedding stromen en laat zand en klei achter. Rivierkleigronden hebben van nature geen tekortkomingen die zouden moeten worden bijgestuurd. Hij kent een grote stabiliteit en heeft het vermogen om extremen goed op te vangen. Als de bodemvruchtbaarheid wel achteruitgaat, dan kan de structuur worden verbeterd door middel van gecomposteerde mest. Een rivierkleibodem van het rivierkleilandschap kan bodemontwikkeling niet zo gemakkelijk op gang komen. Het is een compacte bodem waardoor lucht, water, plantenwortels en gravende organismen het moeilijk krijgen om hun werk te doen. Deze bodems worden benut voor snelgroeiende gewassen (maïs of suikerbieten) en zijn ideaal als grasland.
Zeekleilandschappen zijn ontstaan omdat Nederland vroeger in veel delen onbeschermd was tegen zeewater. Deze landschappen kom je vooral tegen in Friesland, Groningen en Zeeland. Ze zijn over het algemeen arm aan organische stof. Gebrek aan stikstof in het voorjaar en vastlegging van fosfaat zijn problemen die zouden kunnen optreden. Om de eigenschappen van de bodem te verbeteren zijn er stoffen nodig die niet te snel afbreken. Een kenmerkende bodem van het zeekleilandschap is de zeekleibodem! Een uiterst vruchtbare bodem door alle mineralen die planten gebruiken als voedingsstoffen. Het is rijker aan kalk dan rivierklei en is geschikt voor de verbouw van aardappelen, bieten, maïs en graan.
Zandlandschappen komen het meeste voor in het oosten en zuiden van Nederland. Het zand werd door de wind en de rivieren aangevoerd. Omdat het water er gemakkelijk in wegzakt neemt het ook alle voedingsstoffen mee; het is dan ook niet een erg vruchtbare bodemsoort. Een kenmerkende bodem van het zandlandschap zijn podzolbodems. Deze zijn niet erg vruchtbaar waardoor ze vooral in een zandlandschap te vinden zijn. Ze zijn niet geschikt voor de akkerbouw omdat de grond te snel uitgeput raakt. Het is daarom dat er alternatief gebruik van wordt gemaakt door bossen aan te planten, heidevelden en natuurgebieden ervan te maken.
Kustlandschappen, of duinlandschappen, zijn de delen die aan de kust liggen. De planten in de duinen houden met hun wortelen het zand op zijn plek. Een kenmerkende bodem van het duinlandschap zijn vaagbodems. Ze zijn "vaag" omdat er nauwelijks een spoor van bodemvorming te zien is. Vaagbodems zijn uitermate geschikt voor de bollenteelt.
Heuvellandschappen liggen in Zuid-Limburg. De heuvels zijn uitlopers van de bekende Ardennen en de ondergrond bestaat uit kalksteen. Daarboven ligt een laag löss. Lössgrond houdt beter regenwater en plantenvoedsel vast waardoor het erg geschikt is voor de landbouw. Kenmerkend van het heuvellandschap is een lössbodem; organisch rijk en daardoor zeer vruchtbaar. Het is vrijwel de ideale landbouwgrond en is makkelijk te bewerken door het hoge aandeel organische stoffen. Het houdt gemakkelijk en langdurig water vast, zelfs na een lange droge periode, waardoor er altijd voldoende vocht is voor plantengroei.